Waar gaat het eigenlijk over?
In gesprekken over fotografie merk ik regelmatig dat mede-fotografen (die vaak in het digitale tijdperk in de fotografie zijn begonnen) niet exact weten hoe het zit met een correcte belichting. De automatisering van camera’s is daar debet aan: het apparaat grijpt in op het denken over belichting van de fotograaf, die daardoor eigenlijk niet toekomt aan een consequente werkwijze, en verzandt in probeersels, soms met een goede uitkomst. Fotografie wordt zo een soort van beeldende Russische roulette.
Ik besloot daarom om deze blogpost te schrijven, waarin ik uitleg het het naar mijn mening wél moet. Onderaan de pagina vind je een box om (met een facebook- of Disqus-account) je opmerkingen en eventuele vragen aan me achter te laten, ik beantwoord ze graag! Een begrip van de basiskennis over fotografie en belichten is wel vereist om met deze blogpost uit de voeten te kunnen.
Hoe het was
In vroeger tijden had je voor je fotografische werk de keus uit zwartwitfilm, kleurenfilm of diafilm. De eerste twee zijn negatief-films (wat licht is in de scene is donker op de film en omgekeerd), de diafilm is positief. Die ziet eruit als een klein plaatje en werd vaak geprojecteerd. Wie oud genoeg is kan zich ongetwijfeld nog wel een winterse zondagmiddag herinneren waarop een enthousiaste oom of tante tijdens het familiebezoek de aanwezigen trakteerde op een niet aflatende stroom beelden van familieleden op de camping of in de bergen, of weet ik veel waar.
Dia’s schieten was ook een teken van vaardigheid. De belichting van dia’s kwam preciezer dan die van negatieven, omdat diafilm minder ‘speling’ heeft tussen de donkerste delen en de lichtste delen van het beeld. Onderbelichten levert heel snel paarse beelden op, overbelichten levert geheel doorzichtige delen in de dia op waarin elke doortekening ontbreekt. Dat verklaart waarom die oom of tante ellenlang aan het woord was, die wilde niet zomaar uit de spotlights!
Waar de consumentenfilm bij uitstek eigenlijk altijd een 200 ASA film was, gebruikten professionals en gevorderde hobbyisten liever 100 ASA of 400 ASA film. Die keus leverde namelijk sowieso één stop meer ruimte, hetzij aan de zijde van fel licht danwel aan de zijde van schemering.
Tegenwoordig genieten we van de luxe van digitale camera’s waarop je de ISO (nagenoeg hetzelfde als de oude ASA-standaard) per beeld kunt aanpassen en daardoor is dit wanneer je digitaal werkt geen issue meer. Het kan voor het pre-visualiseren van een beeld wel handig zijn om te weten hoe dit bij film werkte.
Stop!
In het voorgaande stukje viel het woord al even, een ‘stop’. Wat is dat?
Een ‘stop’ is één eenheid van belichting. Stel, je meter geeft aan dat je sluitertijd 1/30e en je diafragma 5.6 is voor een goede belichting, maar je maakt je zorgen over de hoge lichten in je foto. Als je één stop opschuift, zou je bijvoorbeeld naar 1/60e en diafragma 5.6 kunnen gaan, maar ook de combinatie 1/30e met diafragma 8.0 is één stop opschuiven. Ook 1/15e en diafragma 11.0 is één stop verwijderd van 1/30e en 5.6, want je halveert de sluitertijd, maar verkleint het diafragma twéé stappen. Snap je?
Meten is weten
Ik gebruik een goede lichtmeter die ook licht kan meten met een gericht bereik. In mijn geval is dat de Gossen Lunasix 3 (die zie je boven aan de pagina, klik hier om posts over deze meter op Google te zien), een grote meter met een voorzetstuk dat het mogelijk maakt om te meten in een baan van 15º of 7,5º. Veel mensen vinden de meter te groot (denk aan de afmetingen van een flinke mobiele telefoon uit de jaren ’90) maar daar staat tegenover: hij is erg goed en niet erg duur. De mijne kostte rond de vijftig euro, terwijl een ‘echte’ gebruikte spotmeter (die kan meten met 1º of 2,5º beeldhoek, dus echt heel krap) zoals een Minolta, Sekonic of Pentax meter al snel het drievoudige kost en een nieuwe spotmeter het tienvoudige.
Spotmeters zijn ‘reflectief’. De meter meet het licht dat wordt teruggekaatst door het onderwerp dat je wilt fotograferen. De belichtingsmeters in camera’s zijn allemaal reflectief. Handig, want je mikt en klikt. Je hoeft niet naar het onderwerp toe te lopen om te meten.
Heel precies is het niet want het houdt geen rekening met donkere objecten die een glanzend oppervlak hebben. Ook is de ingebouwde lichtmeter in een camera ‘voorgeprogrammeerd’ op onderwerpen waarin 18% grijs aanwezig is, omdat dat in veelvoorkomende situaties de juiste hoeveelheid licht oplevert.
Voor onderwerpen die anders dan dit gemiddelde moeten worden belicht, ben je het haasje als je de camera voor je laat denken. De automaatstand is dan nutteloos!
Ik gebruik de 7,5º-meting van de Lunasix 3 voor portretwerk, daar is hij onmisbaar voor me.
Incidentmeting
De Gossen Lunasix 3 heeft ook een melkwit doorzichtig bolletje dat je voor de lichtcel kunt schuiven. Deze manier van licht meten heet ‘incidentmeting’ en is essentieel voor hoe ik met de meter werk, een meter die geen incidentmeting heeft daarmee kan ik weinig beginnen.
Met de lichtmeter meet ik van mijn scène het donkerste deel waarin ik nog doortekening wil zien in de foto. Met het bolletje op de lichtmeter loop ik desnoods naar het onderwerp toe en in elk geval meet ik het licht in dezelfde omstandigheden. Wil ik in de foto nog doortekening hebben in een schaduw, dan meet ik het licht in die schaduw of in een vergelijkbaar donkere schaduw. Er zijn soms delen in de foto waarin ik géén doortekening wil hebben, die kunnen rustig ‘dichtlopen’ en helemaal zwart worden. Bij portretten geldt dit bijvoorbeeld.
Ik stel de camera in op de gevonden combinatie van sluitertijd en lensopening, stel dan scherp en druk af.
Kleurenfilm
Ik waardeer de film op de helft van wat de fabrikant op het doosje zette, want wat er op de verpakking staat is weliswaar vaak een terechte waardering, maar voor de verzadigde kleuren waarvan ik houd, heb ik meer licht op de film nodig.
Voor de Kodak Portra 400 film bijvoorbeeld geldt dat hij gemakkelijk vijf stops lichtomvang kan verwerken, en dat hij beter omgaat met overbelichting dan met onderbelichting. De hierboven beschreven aanpak zorgt ervoor dat er zéker geen onderbelichting plaatsvindt, en zolang ik ervoor zorg dat de totale belichtingsomvang maximaal vijf stops bedraagt, komt de film er wel uit. Om dat te doen, heb ik soms een filter nodig, of ik moet terugkomen op een dag dat het bewolkt is en daardoor de contrastomvang van het te fotograferen onderwerp afneemt.
Thuisontwikkelen
Voor zwartwitfilm werk ik op een vergelijkbare manier, maar ik heb in zwartwit een voorkeur voor hoge contrasten, veel zwart of wit en weinig grijstinten. Echter, dat kan je ook in software goedzetten naderhand, als ik er maar voor zorg dat er in het negatief voldoende doortekening zit en niet teveel korrel.
Zwartwitfilm ontwikkel ik zelf. Ik werk meestal met Kodak Tri-X 400 ASA of Fomapan 200 ASA. Beide films worden ontwikkeld in Kodaks X-tol ontwikkelaar, hoewel ik ook een groot liefhebber ben van Rodinal.
De Fomapan en Tri-X gaan op ‘box speed’ wanneer ze met X-tol worden ontwikkeld want deze film verhoogt de lichtgevoeligheid. Dat gaat wel wel ten koste van de scherpte, dus soms mik ik 1ml Rodinal per film bij de oplossing in want Rodinal verhoogt de randscherpte tussen lichte en donkere delen. Nadeel: korrel. Dus zeker niet meer dan 1ml per film.
Een andere goede film is Rollei 400, die vooral in Rodinal goed werk oplevert.
Geïnteresseerd in thuis ontwikkelen? Zoek op het internet de app van Digital Truth (www.digitaltruth.com), waarin een enorme lijst van films in verschillende formaten en een even grote lijst van filmontwikkelaars te vinden is. Per combinatie worden ontwikkeltijden etc gegeven en een timer helpt je door het proces heen. Berehandig!
Niet thuisontwikkelen 😉
Veel mensen weten het niet, maar de fotovakhandel, de Albert Heijn en ook de HEMA nemen nog gewoon films aan om ze te laten ontwikkelen. De meeste fotovakhandels en de HEMA zenden naar een Fujifilm-lab in Noord-Brabant, de films die je bij de Albert Heijn inlevert gaan naar een lab in Duitsland. Daarnaast zijn er nog een aantal gespecialiseerde bedrijven in Nederland die gewoon nog films ontwikkelen, afdrukken en scannen. Zwartwitfilms en kleurenfilms kunnen bijvoorbeeld naar Fotohuis RoVo in Ravenstein. Kleurenfilms, diafilms maar ook zwartwitfilms kunnen eveneens naar Het Beeldgebouw in Ridderkerk.
In alle gevallen wordt de eenmaal ontwikkelde film gescand. Daarvoor beschik ik over drie verschillende filmscanners. Dat hele proces is een verhaal apart dat ik misschien ook nog eens in een blogpost uit de doeken doe!
Digitaal: ‘expose right!’
Bij digitaal belichten moet je eerder denken aan de manier waarop vroeger diafilm werd belicht: zorg ervoor dat de hoge lichten goed zijn en laat de lage lichten vallen waar ze terechtkomen. Net andersom als bij kleurenfilm dus!
Wat gebeurt er als je net zo als bij kleurenfilm zou belichten? Je loopt dan ten eerste het risico op ‘opgeblazen’ hoge lichten, er landt dan zoveel licht op de sensor dat deze niets meer registreert en je krijgt witte plekken in je foto. Informatie die er niet is kan ook niet worden gered dus wit is wit en blijft wit. Zonde!
Ten tweede onderbelicht je de lage lichten in je foto en als je deze zou willen ‘optrekken’ in software, zul je zien dat dat maar beperkt mogelijk is, voorbij een zeker punt komt er ineens kleurruis in de zwarte delen tevoorschijn.
De truc is om het histogram op je camera tevoorschijn te halen na de eerste testfoto en te kijken of je aan de rechterzijde van het histogram een piek ziet. Zo ja, dan is in het hoge licht informatie verloren gegaan, en zul je in moeten schatten hoevéél informatie verloren ging en of dat ernstig is. Voorbeeld, een foto van een kind in een spokenpak van een wit bedlaken, daarin mag best wat informatie verloren gaan, toch?
Door één of meerdere stops minder licht op de sensor te laten landen kun je de piek aan de rechterzijde van het histogram vermijden. De lage lichten vallen zoals het gaat, daaraan kan je niet veel doen.
Je zult zien dat wanneer je een tijd op deze manier werkt, je steeds beter kunt inschatten wat de lichtomstandigheden precies zijn, en je steeds vaker meteen al goed in de buurt zult zitten van de optimale belichting. Zie het als een persoonlijke uitdaging om steeds beter te schatten!
Nog goed om te weten, de moderne (semi-)professionele camera’s zijn de eerste generatie die minimaal dezelfde contrastomvang als de goede oude kleurenfilm hebben: vijf stops. De meest recente generatie camera’s gaat nu definitief de kleurenfilm voorbij wat contrastomvang betreft. Wat ruis/korrel, scherpte en contrast en algeheel gemak betreft waren ze al heer en meester in de arena.
Film is definitief ingehaald als het om deze aspecten gaat, maar fotografie is natuurlijk méér dan alleen scherpte en film is daarmee dus nog lang niet overbodig!
Happy shooting!